Explosievenopsporing

Problematiek

Vorige eeuw lag België tweemaal op het kruispunt van een wereldoorlog. Honderdduizenden tonnen munitie – artilleriegranaten, vliegtuigbommen, mijnen – werden hier afgeschoten, uitgeworpen, gedumpt of achtergelaten. Statistisch gezien kwam 10 tot 30 % hiervan nooit tot ontploffing, en deze tuigen verdwenen veelal ongemerkt in de bodem. Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd in België ook toxische munitie gebruikt, wat extra gevaren en risico’s inhoudt. Daarom spreken we over Conventionele en Toxische Explosieven of CTE.

Voor het oplossen van munitieproblemen biedt Bom-Be een volledig opsporingstraject van verschillende stappen aan, van een quick scan tot de sanering van een verdacht terrein. Soms kunnen één of enkele van
die stappen volstaan om de potentiële munitieproblemen op te lossen.



1. Quick scan

Als niet helemaal duidelijk is of op een bepaalde locatie munitie kan gevonden worden, dan kunnen we ze toetsen aan een beperkt aantal criteria, zoals vastgelegd in de Praktische Leidraad MOW. Dit is de quick scan, die aangeeft of  een gebied mogelijk verdacht is. Bij een positief resultaat is een historisch onderzoek noodzakelijk.

Wanneer meteen duidelijk is dat een locatie wel of niet verdacht is, dan is een quick scan natuurlijk niet nodig, bijvoorbeeld in de verwoeste gewesten in de Westhoek, vlakbij gebombardeerde bruggen of stations, op basis van eerder uitgevoerde studies, e.d.


2. Historisch onderzoek en Project Risicoanalyse CTE

Voor de aanvang van grondwerkzaamheden kunnen we bepalen of er mogelijk munitie in de bodem aanwezig is, waar die kan liggen, en over welke types het gaat. Onze ervaren en gepassioneerde historische onderzoekers beschikken over een zeer uitgebreid archief, ze zijn vertrouwd met opzoekwerk in (internationale) oorlogsarchieven en gespecialiseerde literatuur, en gaan ook in de buurt en in de lokale archieven op onderzoek. Zo kunnen ze verdachte gebieden en de plaatselijke risico’s gedetailleerd in kaart brengen. In vele gevallen zullen ze hun onderzoeksresultaten ook kunnen staven met luchtfoto interpretatie.

Het vooronderzoek eindigt niet bij de oorlogsperiode. We gaan ook na of het terrein sindsdien gewijzigd is of niet, bv. door ophogingen, eerdere naoorlogse munitieruimingen of baggerwerken.

Een vooronderzoek geeft aan welke de verdachte gebieden zijn, welke types munitie men kan aantreffen, in welke staat, en op welke mogelijke diepte.
Op basis van het historisch onderzoek stellen we een project risicoanalyse CTE op over CTE-gerelateerde risico’s bij de geplande werkzaamheden in het projectgebied. Deze analyse leidt ook tot aanbevelingen van de uit te voeren opsporingsactiviteiten.

3. Veiligheidsplan CTE

Voor aanvang van de opsporingswerkzaamheden stellen we een veiligheidsplan op in verband met de opsporings- en civieltechnische werkzaamheden, en de eventueel aan te treffen CTE’s. Hierin komen verschillende zaken aan bod:

  • verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de betrokken partijen;

  • plan van aanpak en uit te voeren CTE-werkzaamheden;

  •  persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM’s);

  •  protocol bij aantreffen van CTE;

  •  beschermende maatregelen;

  •  protocol voor hulpverleningsdiensten.

4. Detectieonderzoek CTE

Oppervlaktedetectie

We kunnen de mogelijke aanwezigheid van CTE op verschillende manieren vaststellen. Voor de meeste detectieonderzoeken maken we gebruik van magnetometers: die meten verstoringen in het aardmagnetisch veld, veroorzaakt door metalen objecten. We gebruiken deze methode in een multisonde opstelling: 4, 8 of meer magnetometer sondes met een GPS-antenne en datalogger die gemonteerd zijn op een kar of op een bootje. De kar wordt voortgetrokken met een quad of met de hand. Moeilijk bereikbare zones kunnen realtime worden ingemeten met een manuele magnetometer.

Met magnetometers kunnen we meten tot op een diepte die varieert van 2 tot 4 meter onder het maaiveld, afhankelijk van de grootte van de munitie die in het verdachte gebied kan gevonden worden. Een grote vliegtuigbom kunnen we tot op grotere diepte detecteren dan een typische artilleriegranaat. Als de klant dieper wil kijken gaan we over tot een dieptedetectie, zie hieronder. Nadat het gebied is ingemeten interpreteert een data-analist de opgeslagen meetgegevens met behulp van specifieke software om te bepalen of de gedetecteerde verstoringen karakteristieken vertonen van munitie. De resultaten maken we over aan de klant in een detectierapport, met daarin een lijst met de aard en locatie van gedetecteerde verdachte objecten, zodat ze later kunnen worden benaderd.


Dieptedetectie

Voor het detecteren van munitie op meer dan 3 à 4 meter onder het maaiveld voeren we een dieptedetectie uit. Het gaat in zo’n gevallen bijna altijd om percelen die verdacht zijn op de aanwezigheid van vliegtuigbommen, de enige munitie die zo diep in de bodem indringt.

Een sondeertruck of sondeerstelling drukt een conus de grond in waar een magnetometer in zit, en een opsporingsdeskundige controleert in realtime of de dalende magnetometer verstoringen opmeet. Zo kunnen we bepaalde punten vrijgeven, bv. voor milieukundig of archeologisch onderzoek.

We kunnen ook een heel gebied tot op een bepaalde diepte detecteren. In dat geval werken we met een sonderingsplan, zodat we er zeker van zijn dat we elk hoekje van het terrein detecteren. Na detectie van het hele gebied zal een data-analist de opgemeten data ook weer interpreteren, en een lijst maken van de locatie en aard van de gedetecteerde verdachte objecten.

Wanneer de bodemstabiliteit na een dieptedetectie niet behouden moet blijven, dan kunnen we ook spuitboringen en meetbuizen gebruiken om de een meetsonde te laten zakken tot op de gewenste diepte. Dit kan bv. bij de aanleg van een parkeergarage, omdat de gedetecteerde zone/bodem toch tot op de meetdiepte zal worden uitgegraven.

sondeertruck geosonda hasselt

5. Benaderen van gedetecteerde CTE

Na de detectie van een terrein, en na de interpretatie van de opgemeten data, beschikken we over een lijst met verstoringen of verdachte objecten, elk met hun karakteristieken (meetwaarden), ligging (X- en Y-coördinaten) en diepte (Z-coördinaat).

Een CTE-deskundige kan, meestal met de hulp van een graafmachinist, deze verdachte objecten laagsgewijs ontgraven: hij bepaalt met een detector hoe diep het object ligt, en de aarde erboven zal laag na laag verwijderd worden tot het object manueel kan worden vrijgegraven. Wanneer het gaat om munitiestukken kan de CTE-deskundige ze correct identificeren, zodat hij weet of en hoe hij de munitie veilig kan verplaatsen. Gevonden munitie wordt overgedragen aan DOVO (B) of de EODD (NL).

6. CTE-begeleiding van graafwerken

Soms is een oppervlaktedetectie niet mogelijk of niet aangewezen.

  • Wanneer de toplaag veel metallische vervuiling bevat (bv. metaalslakken) is een oppervlaktedetectie niet mogelijk.

  • Wanneer het perceel sowieso zal worden uitgegraven (proefsleuven, parkeergarage) of wanneer geweten is dat er sowieso erg veel munitie aanwezig is, dan slaan we de detectie over.

Bij CTE-begeleiding van graafwerken zal een CTE-deskundige een laag detecteren en eventueel de verdachte objecten benaderen. De vrijgegeven laag kan worden afgegraven, en dit proces herhaalt zich tot de graafwerken voltooid zijn. Net zoals bij benaderen zal de CTE-deskundige de gevonden stukken identificeren en veilig stellen, zodat DOVO ze kan komen ophalen.